Sommigen onder jullie hebben reeds onze gecombineerde eerste- en tweede-trapsdrukregelaar of UPSO-OPSO (deel van de Invisia-kit) geïnstalleerd bij een particuliere klant. Velen onder jullie echter nog niet. We willen even de verschillen toelichten tussen
Voor elke nieuwe residentiële propaaninstallatie, gevoed met een gastank, is het principe van dubbele ontspanning verplicht. Dit betekent dat de gasdruk in de opslagtank (hogedruk) met behulp van twee verschillende ontspanningsgroepen wordt verlaagd naar de nominale werkdruk van het(/de) verbruikstoestel(len).
De eerste ontspanningsgroep, de combinatie eerste-trapsdrukregelaar – drukbegrenzer, moet zo dicht mogelijk bij de uitgang van de dienstkraan van de opslagtank worden gemonteerd. Die verlaagt de druk van het gas dat uit de opslagtank komt naar 1,5 bar (middendruk). Voor niet-residentiële installaties kan dit oplopen tot 5 bar.
In normale omstandigheden is de ingangsdruk van de drukbegrenzer, die werkt als bijkomende beveiliging voor het deel stroomafwaarts van de eerste-trapsdrukregelaar (ook wel voorontspanner genoemd), gelijk aan de uitgangsdruk van de eerste-trapsdrukregelaar. Bij het in gebreke blijven van de eerste-trapsdrukregelaar, is de maximale toegelaten ingangsdruk van de drukbegrenzer minstens gelijk aan de maximale uitgangsdruk van de gastank. De uitgangsdruk is in dat geval 1,8 bar (1,2 maal de normale uitgangsdruk van de voorontspanner).
De tweede ontspanningsgroep bestaat uit een tweede-trapsdrukregelaar die steeds stroomafwaarts van de combinatie voorontspanner – drukbegrenzer wordt geïnstalleerd. De voedingsdruk van de tweede regelaar hangt af van de uitgangsdruk van de eerste regelaar en van de drukverliezen in de tussenliggende leiding, maar zal in een standaard residentiële installatie nooit meer dan 1,8 bar bedragen. De uitgangsdruk van de regelaar is steeds gelijk aan de door de fabrikant aangegeven nominale werkdruk van het (de) verbruikstoestel(len).
In geval van een nieuwe propaaninstallatie die wordt gevoed met een opslagtank wordt er gebruik gemaakt van een gemeenschappelijke tweede-trapsdrukregelaar die buiten het gebouw in een daartoe bestemd beschermkastje of onder de beschermkap/deksel van de opslagtank wordt geplaatst.
Sedert de derde uitgave van de norm NBN D51-006 (27 maart 2017) beschikt de installateur over de mogelijkheid te werken met een gecombineerde drukregelaar met UPSO-OPSO die beide ontspanningsgroepen combineert. Deze gecombineerde drukregelaar is conform NBN EN 16129 en bestaat uit twee delen.
Volgens de NBN D51-006 moet er net stroomopwaarts van de tweede-trapsdrukregelaar steeds een sectioneerkraan worden voorzien. Indien dit installatietype wordt toegepast, mag de dienstkraan van de opslagtank echter dienstdoen als sectioneerkraan. De plaatsing van een bijkomende sectioneerkraan tussen de dienstkraan van de opslagtank en de gecombineerde drukregelaar is wettelijk gezien dan ook niet verplicht.
Het is echter wel aangeraden de gecombineerde drukregelaar stroomafwaarts steeds van een sectioneerkraan te voorzien.
Doordat deze gecombineerde drukregelaar de uitgangsdruk van de opslagtank vermindert naar de nominale werkdruk van het(/de) verbruikstoestel(len), is er geen tweede-trapskast meer nodig tegen de gevel van de woning en kan er met de lagedrukleiding rechtstreeks ondergronds het gebouw worden binnengegaan.
Antargaz is verantwoordelijk voor het deel waar hogedruk heerst, zowel bij het plaatsen van de tank als voor het onderhoud van de tank. Wat is de betekenis van de hogedruk? De hogedruk is de plaats waar het liquide gas wordt opgeslagen: de Antargaz gastank dus.
Bij een klassieke propaangasinstallatie worden de leidingen gelegd door Antargaz tussen de eerste drukregelaar op de gastank en het tweede-trapkastje tegen de woninggevel (waarin het gas op middendruk is). Deze middendrukleidingen worden onmiddellijk eigendom van de eindklant. Dat wil zeggen dat de klant ook verantwoordelijk is in geval van een depannage of onderhoud wat betreft de leidingen en de geplaatste regelaars op de tank (eerste drukregelaar) en aan de gevel (tweede-trapkastje), mits een garantieperiode van 24 maanden vanaf de dag van de plaatsing.
Na de tweede-trapsdrukregelaar is het gas op lagedruk. Vanaf dan is de installateur verantwoordelijk voor de rest van de installatie op lagedruk.
Die regel is niet anders bij een propaangasinstallatie waarbij gebruik wordt gemaakt van de UPSO-OPSO. Het punt vanaf waar het gas op lagedruk komt te staan verandert gewoon. De gecombineerde eerste- en tweede-trapsdrukregelaar zorgt ervoor dat niet alleen de eerste drukverlaging naar middendruk direct aan de gastank gebeurt, maar ook de tweede drukverlaging naar lagedruk. Omdat de output van de UPSO-OPSO-gas op lagedruk is, is de installateur verantwoordelijk voor de installatie ervan en de rest van de gasinstallatie die erop volgt. Dus ook de leiding tussen de gastank en de woninggevel op lagedruk (waar in dit geval geen tweede-trapskastje tegen hangt). De vuistregel is dus altijd dat Antargaz verantwoordelijk is voor de Antargaz-gastank op hogedruk. Jij als installateur bent altijd verantwoordelijk voor de door jou geïnstalleerde installatiedelen op lagedruk en middendruk.
Na elke plaatsing van een gasinstallatie moet er telkens een pijpleidingenattest worden opgemaakt voor de binnen- en de buitenleiding. Heb je als installateur enkel de binnenleiding gelegd, dan hoef je enkel het pijpleidingenattest voor de binnenleiding op te maken en aan de klant te bezorgen. Bij een gasinstallatie met de UPSO-OPSO, leg je als installateur ook de buitenleiding en kun je een tweede pijpleidingenattest opmaken voor de buitenleiding op lagedruk of één pijpleidingenattest voor de leiding vanaf de UPSO-OPSO tot aan het verbruikstoestel (of de verbruikstoestellen, als er meerdere zijn).
Het is duidelijk dat dit installatietype, door het wegvallen van de tweede-trapskast tegen de gevel, bij veel klanten de voorkeur geniet. Toch zijn er enkele belangrijke aandachtspunten waarmee rekening gehouden moet worden. Aangezien men met de gecombineerde drukregelaar meteen aan de opslagtank vertrekt in lagedruk, zal er voor de leiding tussen de tank en de woning met een grotere diameter gewerkt moeten worden. Dit kan mogelijk voor problemen zorgen bij het uitvoeren van de expansiekrul. Daarbij is het tevens belangrijk dat de leiding de vlotte bediening van de verschillende componenten van de opslagtank (vulmond, veiligheidsklep, peilmeter, check-lock, dienstkraan…) niet hindert.
Daarnaast heeft dit ook belangrijke implicaties voor propaaninstallaties waarbij er een gasdetectiesysteem wordt geïnstalleerd. De elektromagnetische gasklep wordt, aangezien deze niet in RHT-uitvoering beschikbaar is, bij voorkeur in de tweede-trapskast buiten de woning geplaatst. Door het wegvallen van deze kast bestaat de kans dat men de elektrokraan ter hoogte van de opslagtank zal moeten plaatsen. Aangezien men zich hier in de veiligheidszone van de opslagtank begeeft, zijn de ATEX-richtlijnen van kracht. Dit impliceert dat er dus ook met een ATEX-kraan zal moeten worden gewerkt.
Meer informatie over de UPSO-OPSO of Invisia, vind je in de technische fiche, het overzicht van de Invisiakit of onze flyer. Mocht je nog vragen hebben, kun je ons altijd bereiken via e-mail (info.be@antargaz.com) of op het nummer +32 2 246 00 76.
Indien de OPSO reageert, d.w.z. indien de groene pin naar beneden daalt:
(1) Sluit de dienstkraan van de gastank
(2) Schroef de beschermingskap (A) van de OPSO los
(3) Bevestig de beschermingskap op de groene pin
(4) Trek aan de beschermingskap om het systeem te resetten
(5) Open traag de dienstkraan van de gastank
Indien de UPSO reageert, duw op de rode knop om te resetten. Op de rode knop blijven duwen totdat uw leiding volledig gevuld is met gas en op de werkdruk staat. De tijd die daarvoor nodig is, is afhankelijk van de geïnstalleerde leidingen.
Sinds 2017 volgt de dimensionering van de lagedrukleiding voor het berekenen van de inwendige diameter van de lagedrukleiding dezelfde werkwijze als die voor Aardgas type L (G25).
1) Stel het schema van de installatie op
2) Bepaal het meest benadeelde toestel: bepaling van het totaal (maximaal) toelaatbaar drukverlies, bepaling van de eenheidsdrukverliezen
3) Bepaal de diameters van de leidingen
4) Controleer het effectieve drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel
5) Optimaliseer de leidingen.